Van de
doden niets dan goeds, want kwaadspreken over hen is ongepast en onbeleefd.
Gelukkig heeft de man van wie we afscheid nemen het tijdelijke niet echt
voor het eeuwige verwisseld. Het gaat namelijk over een politiek
overlijden, niet een stoffelijk.
Hij weet
nog niet dat hij dood is. Het is niet vrijwillig, zie je. Het is een beetje
zoals op het witte doek, wanneer alle bioscoopgangers al begrepen hebben
wat er gaande is, behalve de dode zelf, die nog vol vastberadenheid door
de gangen wandelt, tot hij halverwege de film plots tot de griezelige
vaststelling komt dat hij dwars door de muren kan marcheren. Die filosofische
openbaring moet nog komen bij onze overledene. Hij logeert immers nog
in de tussenwereld, the twilight
zone, die plek tussen waan en werkelijkheid waar de pijn al aan de
oppervlakte aanwezig is, maar je hem nog niet ten volle kan
voelen. We zullen hem voorlopig in zijn wijsheid laten. Hem met zijn neus
op de feiten drukken zou ongemeen wreed zijn, ongepast en onbeleefd.
Natuurlijk
is in zijn ogen de kous nog lang niet af. Nu hij een overleden
burgemeester is, gaat hij verwoed oppositie voeren. Hij gaat tijdens de
volgende zes jaar stokken in de wielen smijten, de kar vertragen, alle
varkentjes wassen, alle fouten rechtzetten en alle dwalingen aanklagen. Dat hij
tijdens zijn burgemeesterschap alle tijd had om elk onrecht aan te vechten,
laten we even terzijde. Vanaf nu is het menens! Vanaf nu gaat hij er nog
agressiever, nog militanter en met nog meer bevlogenheid tegenaan. Want
hij had de meeste voorkeurstemmen en de sjerp werd hem afgepakt door een
broekvent, een tjeef nota bene. Kan het verwerpelijker?
Zijn
burgemeesterschap was niet zozeer een kwestie van besturen of beleid voeren, het
was vooral een kwestie van stijl. Niet wat, maar hoe. Onze overledene
deed altijd aan confrontatiepolitiek. Altijd. In alles. Niet vóór de
schermen natuurlijk, of toch niet de hele tijd. Hij liet zich in het openbaar
graag van zijn stoerste en meest joviale kant zien, maar dat hij achter de
schermen een dwingeland was, dat wisten de inwoners van zijn gemeente niet. Dat
wisten alleen de ingewijden, en de ingewijden zwegen in alle talen, zoals
het hoort. Ze maakten excuses over zijn gedrag, zeiden dat het allemaal nog zo
erg niet was of beklaagden zich achter zijn rug.
Hij wilde
vooral de burgemeester van de aanpak zijn, de man van de oplossingen. En
toegegeven, hij was dat ook vaak. Of soms. Zijn partijkleur was niet zijn probleem,
wel zijn vakkundige wringerij, zijn compulsieve dwarsliggerij,
die na zijn vertrek hun sporen zullen nalaten. Bij de ingewijden, maar ook
bij hem. Waar gaat hij nu de grote jan uithangen? Wie gaat hij met
veel getoeter de hoek inblazen? Wie gaat hij intimideren of in zijn kielzog
meesleuren om zijn klusjes te klaren? Wie gaat hij in het
openbaar vernederen? Wie gaat hij schofferen?
Slaan en
zalven, daar was hij specialist in. Maar dan vooral slaan. En af en toe zijn
kar keren, dat kon hij ook goed, omdat het hem bij nader inzien beter uitkwam.
Het ware beter geweest, had hij zich de kunst van het compromis eigen gemaakt.
Niet alleen het toegeven, maar vooral ook het verbinden, het banden smeden. Hij
was een selfmade man die
beschikte over de Heilige Drievuldigheid van politieke deugden: hij was een man
van het volk, een goede onderhandelaar en een schelm. Hij kon liegen zonder te
blozen, en van hoffelijkheid en samenwerken had hij weinig kaas gegeten.
Hij at geen kaas. Punt.
We zingen
dit graflied niet zonder gevoel van medeleven. Een politieke dood sterven op
rijpe leeftijd is een treurspel, geen romantische film. Wanneer het doek
valt, wacht enkel nog de leegte en de duisternis, en dat wens je niemand. Zelfs
hem niet. Alhoewel. Misschien gaat zijn overlijden hem de nodige tijd en
ruimte geven om wat milder te worden, wat edelmoediger, wat bedachtzamer.
Misschien moet hij aan de yoga of tai chi. Of naar de zenmeditatie. Er wordt
wel eens gezegd dat een mens zichzelf daar tegen komt. Mocht dat gebeuren,
duimen we voor een intense en ontnuchterende kennismaking.