Oosterscheldekering
_ Er hebben zich de laatste dagen zinnen in mijn hoofd geschreven. Die zinnen spinnen een verhaaltje over twee broers. Een grote en een kleine. Ontsprongen uit mijn schoot, met een gemoedelijke tussenpose van een jaar of tien. Ze zitten samen op het Zeeuwse strand. Achter hen schilderen de golven en de blauwe lucht een tafereel van kristalheldere zuinigheid. Trage windmolens getuigen plechtig. De Oosterscheldekering trekt een loodrechte streep door het landschap. Van het alles verterende water, de ongenaakbare woede van de zee herinneren de meeuwen en de duinen zich al lang niets meer. Nochtans brachten minder fortuinlijke kinderen hier minder dan een mensenleven geleden offers die kinderen niet horen te brengen. De ijskoude stormvloed rukt al zevenenveertig jaar lang de wonden van Zeeland open. Een dam laat zich niet bouwen in het hart. De grote broer kijkt naar de kleine. Samen graven ze in het zand. Groot graaft achteruit, naar de jongen die hij wil blijven. Klein graaft vooruit, na...